Wolraad Woltemade (gebore Woltemathe, na Woltemade verhollands; 1708 in - 1 Junie 1773). Sy naam verskyn vir die eerste keer in 1752 op die rol van die Verenigde Oos-Indiese Kompanjie as 'n 44-jarige korporaal in bevel van die Kompanjiespos by Steenberg. Daarna is hy waarskynlik terug Europa toe, maar in 1770 is hy weer in die Kaap die Goeie Hoop as poshouer in Muizenberg. 'n Jaar later is hy voorman van die Kompanjie se melkery. Woltemade se vrou was ene Janna Charlotta, maar sy het nooit Kaap toe gekom nie. In die jaar van sy dood was hy die opsigter van die Kompanjie se dieretuin.
Gedurende die nag van 31 Mei 1773 het 'n noordwestelike stormwind die VOC-seilskip De Jonge Thomas op Woodstock-strand naby die monding van die Soutrivier op die sand gedryf. Die hele nag het die branders oor die skip gebreek en 'n skare het op die strand vergader. Woltemade se seun, Christiaan Ludwig, 'n korporaal aan die Kaap, was een van die soldate wat die wrakgoed moes oppas. Die volgende oggend, 1 Junie, het Woltemade, wat daar naby gewoon het in vandag se Milnerton, daar aangekom om verversings vir sy seun te neem. Hy het besef dat die mense op die strand niks vir die gestrande matrose kon doen nie en het sewe keer met sy perd, die branders getrotseer om veertien mense te red. Die agtste keer het hy en sy perd onder die golwe verdwyn nadat 'n klomp mense op die perd probeer spring het. Hy was 65 jaar oud. Woltemade se perd se naam was Vonk.
'n Groot aantal oorledenes, onder wie Woltemade en sy perd, het 'n dag later op die strand uitgespoel. Nog 53 opvarendes het die strand bereik, maar 138 het saam met Woltemade verdrink. Hulle is saam begrawe.
Heldeverering
Van die oorlewendes het Woltemade se heldedaad aan die Here Sewentien gerapporteer. Die uiteinde was dat 'n aansienlike bedrag aan sy weduwee betaal en opdrag gegee is dat sy twee seuns, sy enigste kinders, ook vergoed word. Toe Woltemade gesterf het, was sy tweede seun in Batavia in diens van die Kompanjie.
'n Nuwe skip is na Wolraad vernoem: De Held Woltemade. 'n Houtsneekunstenaar, ene Van Frankendaal, het 'n voorstelling van die heldedaad op die skip se spieël (die plat, regop deel van die agterskip) gegraveer. Minstens nog drie afbeeldinge hiervan is bekend, onder meer in die Elliott-versameling in die . Op 2 Junie 1973, twee eeue ná Woltemade se dood, is in Suid-Afrika 'n reeks gedenkseëls uitgegee ter ere van sy heldedaad. In 1970 is 'n toekenning vir dapperheid met Woltemade se naam ingestel. Verder is 'n begraafplaas en 'n stasie in Kaapstad na hom genoem. Klein Zoar in Milnerton was vermoedelik sy huis en is vandag 'n nasionale gedenkwaardigheid.
'Wolraad Woltemade' (1806)
In dieselfde gees en styl as die Duitser Gottfried August Bürger se Lied vom braven Manne, verskyn 'n gedig, met uitvoerige aantekeninge, in die digbundel Gedichten (1808) van Paul Strick van Linschoten in Nederland. Die titel is 'Wolraad Woltemade' en dit is geskryf in 1806.
In die gedig self word ook Prins Leopold von Braunschweig-Wolfenbüttel vereer, wat min of meer ‘n soortgelyke lot in Frankfurt oorgekom het. Laasgenoemde se skynbaar soortgelyke dood het hom, so blyk dit vanaf die 20ste eeu egter, onverdiende roem dwarsoor Europa besorg. Leopold het nie gegaan om mense te red nie, maar wel om na sy soldate se goedere om te sien; hulle was reeds anderkant op die rivieroewer. Die boot het op 24 April 1785 omgeslaan en hy is deur die golwe van die Oder meegesleur en het verdrink. Die volk en adel het egter ‘n held gesoek en een in hom gevind.
Die gedig word herdruk in Het Nederduitsch Zuid-Afrikaansch Tydschrift van September-Oktober 1824, waarin staan: "De geschiedenis vindt men vermeldt in het Volks-Leesboek, van den jare 1805, door de Maatschappy Tot Nut van 't Algemeen uitgegeven, behelzende eene Verzameling' van merkwaardige gebeurtenissen uit de ongewyde Geschiedenis, No. 79, bl. 103-105."
Gaan mens egter terug na Van Linschoten se digbundel, duik 'n soortgelyke sinnetjie op, met die volgende aangehaalde bewoording wat verbatim oorgeskryf is en wat as bronteks sou dien vir die digter (bl. 300-302):
Den 1sten van Wiedemaand 1773, bevond zich een schip, uit ons Gemeenebest naar de Oost-Indiën afzonden, aan de Kaap de Goede Hoop liggende, in den deerniswaardigsten toestand. Door een' hevigen storm had het alle zijne ankers verloren, en was op een zandbank gedreeven, waar het van tijd tot tijd aan stukken stootte. Zoo zag men voor oogen, dat rasch het geheele schip vergaan zoude! Zoo waren zij, die zich daaröp bevonden, in de uiterste verlegenheid, en riepen angstig om hulpe! Maar wie zou het waagen, tegen den stroom der hevig woedende golven op, daar heenen te roeiën, om deeze ongelukkigen van het schip te haalen? Hetzelve was maar driehonderd schreden van het land, doch niemand uit de menigte der aanschouwers durfde het bestaan, om zijn leven in een oogenschijnelijk gevaar te stellen, door poogingen aan te wenden tot redding deezer schipbreukelingen; tot dat eindelik WOLTEMADE, een Kaapsch burger, daartoe het kloekmoedig besluit nam. Deeze grijsäart, van zeventig jaaren, vroeg, in een soort van geestvervoering: of men het dan zoo zou aanzien, dat die menschen daar te gronde gingen, zonder iets voor hun te doen? En wanneer hem daaröp geändwoord werd: dat men gaarne hulp zou willen bewijzen, als men maar konde, zeide hij: die wil, kan ook! liep daaröp naar huis, haalde zijn paard, gaf het wat brandewijn tot versterking, ging daaröp zitten, met de voeten vast in den stijgbeugel, en begaf zich dus in het water. Wat zult gij doen? zijt gij dwaas? riep men hem toe. Maar zonder zich daaräan te stooren, worstelde hij met zijn paard door de golven, en kwam zoo eindelijk aan het schip. Nu riep hij aan de ongelukkigen: hebt moed, en vertrouwt op God! ik zal voor u doen, wat ik kan, en u den eenen voor, den anderen na, van het schip afhaalen. Twee van u moet nu afspringen, en zich houden aan den staart van mijn paard; deeze sal ik dan met Gods hulp aan wal brengen, en aanstonds wederkomen, om anderen van u te haalen, maar alleen twee te gelijk, en meêr vooräl niet! Op dit roepen sprongen twee menschen uit het schip, hielden zich vast aan den staart van het paard, en werden dus door WOLTEMADE gelukkig aan land gebragt. Verbaasd stonden de aanschouwers over den edelen ijver en moed des grijsaarts; de door hem geredde menschen baden hem bijna aan, door dankbaarheid en blijdschap. - Maar WOLTEMADE zag niet op hen, die gered waren, maar op die, welke nog gered moesten worden. Zijne vrienden mogten hem voorstellen, dat hij en zijn paard door den eersten togt te zeer afgemat waren, om denzelven nog eens te doen; hij liet zich daarvan niet terug houden, door het angstig geschrei der ongelukkigen, in de nabijheid gehoord, nog meêr begeerig geworden zijnde, om dezelve te redden. Ja, zonder de vermoeidheid van zich zelven, en van zijn paard, te achten, hield hij aan, de zich in doodsgevaar bevindende schepelingen af te haalen: zoo dat hij tot zevenmaal toe, telkens twee persoonen, op den oever in veiligheid bragt, en dus de redder van veertien menschen werd. Maar toen waren 'er nog eenigen overig; en ook deeze nog te helpen, was zijne vuurige wensch. Voor de agtste maal dan ging hij weder te water, kwam ook, zoo als voorheen, gelukkig aan het schip, riep, zoo als telkens: maar twee, meêr niet! doch dit was te vergeefsch! - Twee greepen den staart van het paard, en een derde den toom. Nu werd de last te zwaar. Het mogt niet baaten, dat het paard alle zijne krachten inspande, om zich boven te houden; WOLTEMADE mogt trachten, hetzelve daarïn behulpzaam te zijn; hij werkte daartoe zonder vrucht: het dier zonk - de drie menschen, die daaräan hingen, werden een' prooi van den golven - en ook de edele WOLTEMADE, deeze voortreffelijke Menschenvriend, deeze redder van zoo veelen - moest zijn leven laaten voor zijne broeders! - Wij wijden een' traan aan zijne gedachtenis! - Zij zal duurzaam in zegening blijven! |
Die ander bronteks van die digter was 'n verslag wat deur die goedheid van 'n aanzienlijk' Ambtenaar bij de O.I. Compagnie aan hom meegedeel is, wie se naam Van Linschoten moet verswyg. Daarin staan:
Op den 20sten October 1772 zeilde uit Texel naar Zee het O. I. Compagnieschip de jonge Thomas, Kapitein Barend de la Maire, lang over Steven 150 Voeten, bemand met 296 Koppen, gedestineerd naar Batavia, en belaaden met goederen, zoo als jaarlijks van hier door de Hooge Regeering wierden geeischt, waaronder ook eenige kitsjens met geld. Reeds op den 23sten October geraakte hetzelve af van nog 7 Schepen, waarmede het op den voornoemden 20sten October was uit Texel gezeild; door tegenwinden genoodzaakt, liep het den 27sten October in Duins binnen, van waar, nadat in dien tusschentijd eenigen der voornoemde Schepen aldaar mede waren binnegeloopen, hetzelve op den 15den November weder in Zee stak, en den 28sten Maart 1773 des avonds aan de Kaap arriveerde, hebbende op deeze reis 70 dooden en 41 zieken. Na op den 29sten Mei gemonsterd te zijn, en wachtende alleen op eenen goeden wind, om te kunnen vertrekken, ontstond 'er in den ochtend van den 1sten Junij een felle wind, verzeld van sterke plasregens, hagel en donderbuijen, uit den N.W. en W.N.W. Dien zelfden morgen, tusschen vijf en zes uuren, hoorde men aan de Kaap verscheide kanonschooten, en weldra bleek het, dat het voornoemde schip, na verlies van alle deszelfs ankers en touwen, driftig geraakte zijnde, reeds beezig was, het met klein zeil naar den wal te zetten, wordende hetzelve door den aanhoudenden fellen wind en de zwaare branding binnen weinige minuuten aan geene zijde der Zout-rivier (die, van de Tafelberg komende, zich in de Baai van dien naam ontlast), gedreeven, alwaar die bodem, op het onvoorziens kantelende, en naauwlijks twee minuuten aldus liggende, ten half zeven uur bij den grooten mast, dwars door, aan stukken geslagen is, waarop die mast over boord viel, en het schip verder verbrijzeld wierd, terwijl de Onder-Stuurman Jan Jacobz met nog vijfentwintig mannen, na op het achterste gedeelte van het wrak den geheelen dag en daarop volgenden nacht te hebben vertoefd, den volgenden morgen, zijnde den 2den Junij, bij het bedaaren der zee aan land is gekomen. Daar nu de mond van de Zout-rivier bij deezen storm door het drijfzand was toegespoeld, en eenen anderen loop digt bij het verongelukte schip had genomen, was zulks de oirzaak, dat de meeste menschen, die zich met zwemmen, als anderzins, poogden te redden, in dien stroom zijn verdronken, zoo als ook de Melkboer WOLRAAD WOLTEMADE, die, zich te paard derwaarts hebbende begeeven, en daar mede bereids eenige schepelingen gered hebbende, eindelijk met zijn paard het onderst boven sloeg, en aldus in de uitvoering van het edelst oogmerk, om zijnen evenmensch te redden, zelf daarbij het leven heeft verlooren, zijnde zijn lijk, benevens dat van den Schipper La Maire, op den 2den Junij aan het strand onder de overige aangespoelde lijken gevonden, en Kaapwaarts vervoerd, om aldaar ordentlijk ter aarde te worden besteld. De geredde persoonen bestonden in 67 man, en de verongelukten waren 134 in getal. Voorts zijn alle de schepen, welke ten dien tijde op de Reede lagen, het eene meer, het andere minder, van hunne ankers en touwen beroofd, en onder anderen is de groote mast van het schip Duivenberg, van den top af tot onderwaarts naar beneden toe, geheel en al door den donder van malkanderen gespleeten." |
Die gedig lui soos volg:
|
Lees ook
- Jochem Willemszoon
Bronne
- Die Burger 1987/06/22
- Die Burger 1988/06/18
Verwysings
- Van Linschoten, P. 1808. Gedichten. Amsterdam: P.J. Uylenbroek.
- Nederduitsch Zuid-Afrikaansch Tydschrift, Band 1
Eksterne skakels
- Wikimedia Commons het meer media in die kategorie Wolraad Woltemade.
wikipedia, wiki, boek, boeke, biblioteek, artikel, lees, aflaai, gratis, gratis aflaai, mp3, video, mp4, 3gp, jpg, jpeg, gif, png, prentjie, musiek, liedjie, film, boek, speletjie, speletjies, selfoon, telefoon, Android, iOS, Apple, Samsung, iPhone, Xiomi, Xiaomi, Redmi, Honor, Oppo, Nokia, Sonya, MI, PC, Web, Rekenaar